Jigoro Kano, de grondlegger van het Judo, was de derde zoon van Jirosaku Mareshiba Kano. Op 17-jarige leeftijd ging hij studeren aan de keizerlijke universiteit van Tokyo.
Kano was klein van stuk en woog niet meer dan 48 kilo. Hij wilde zijn lichaam sterken en beoefende verschillende sporten zoals roeien, gymnastiek en honkbal. Deze sporten uit de westerse cultuur genoten veel belangstelling van zowel professoren als studenten in die tijd.
Omdat Kano veel fysieke kracht tekort kwam werd hij vaak verslagen.

Hij ging op zoek naar een andere manier om sterker te worden en hoorde van de geheime kunst van het ju-jutsu. Hij raakte geïnteresseerd en kwam zodoende op 18-jarige leeftijd terecht bij meester Hachinosuke Fukuda van de Tenshin-Shinyo-Ryu in Tokyo. Hij trainde er elke dag om de ju-jutsu-technieken te leren die Fukuda hem onderwees. Het was een harde Ieerschool. Om uit te leggen hoe een techniek werkte, gebruikte Fukuda weinig woorden.
Hij wierp zijn leerlingen gewoon! In die tijd bestond de kleding die gedragen werd tijdens de training uit een soort judopak zoals wij dat tegenwoordig ook dragen, maar dan met zeer korte mouwen en een korte broek (de kei-kogi). Het gevolg was dat Kano steeds onder de pleisters zat. Op de universiteit had hij daarom de bijnaam hansoku, de pleister.

In 1879 stierf Fukuda op 82-jarige leeftijd en Kano kreeg al zijn densho’s (geheime geschriften waarin alle technieken van die meester waren opgetekend). Kano ging nu in de leer bij een andere meester van de Tenshin-Shinyo-Ryu, sensei Iso.
Helaas stierf meester lso al spoedig en de jonge Kano moest weer op zoek naar een nieuwe leraar. Kano was zeer leergierig en wilde alles weten over de kunst van het ju-jutsu. In winkeltjes voor tweedehands boeken vond hij vaak nog densho’s voor belachelijk lage prijzen.

Al zoekende kwam Kano in contact met leermeester Tsunetoshi Ikubo van de Kito-Ryu. In de Kito-Ryu onderwees men hem iets dat hij nog bij geen enkele andere school geleerd had: het gevecht in een wapenuitrusting. Meester Ikubo ging Kano steeds meer zien als een vriend en nog gedurende zijn leven, gaf hij hem al de manuscripten van de Kito-Ryu. Uit respect voor zijn oude meester nam Kano het klassieke Koshiki-no-kata van de Kito-Ryu in zijn geheel over. Kano ging lesgeven in ken-jutsu en ju-jutsu aan het instituut voor Opvoeding van het ministerie. Hij gebruikte alle kennis en kunde die hij opgedaan had in de Tenshin-Shinyo-Ryu, de Shibukawa-Ryu, de Toda-Ryu, de Sekiguchi-Ryu en de Kito-Ryu.

In 1880 veranderde Kano voor de eerste keer de naam van zijn ‘Kano-ju-jutsu’ in ‘Judo’. Door het achtervoegsel ‘do’ gaf hij aan, dat het hier niet alleen om een vechtkunst ging, maar judo meer een weg tot zelfperfectie was. Op 5 juni 1882 opende Kano, 21 jaar oud, zijn eigen school, de Kodokan: plaats waar de waarheid verkondigd wordt.
Tomita was de eerste leerling die zich inschreef. Later, in datzelfde jaar, verklaarde Kano voor het eerst: ‘In onze Kodokan hebben we een geheel nieuwe kunst ontwikkeld, los van al de oude scholen.
Hiervan hebben we slechts enkele basiselementen gehandhaafd. Daarom noemen we onze kunst ook Kodokan Judo en niet die-en-die school.

Elke Ryu heeft zijn oorsprong. Welnu, Kodokan Judo heeft geen oorsprong, het is uniek in de wereld. Als in de toekomst leden van de Kodokan een nieuwe vorm van Judo willen creëren, zullen ze het de Kodokan-Ryu moeten noemen, omdat het van de Kodokan afkomstig is.’

In het eerste jaar oefende Kano met 4 leerlingen in een kleine ruimte in de Eishoji-tempel. Bij deze kleine boeddhistische tempel, die er nu nog steeds is, vind je buiten een gedenksteen waarop staat, dat op die plaats Kano’s eerste dojo gevestigd was.

Gedurende deze periode lagen de trainingsuren niet vast. Als Kano ‘s avonds thuiskwam van het instituut waar hij les gaf, begon hij te studeren. Hij trainde wanneer hem dat uitkwam. Op zondag waren er trainingen die tot 11 of 12 uur ‘s nachts doorgingen. Tsunetoshi Ikubo kwam regelmatig enkele malen per week om samen met Kano les te geven. Ikubo had een perfecte techniek en vond vaak zwakke plekken in Kano’s verdediging. Toch kon de jeugdige Kano hem vaker werpen met zijn specialiteit: uki-goshi en harai-goshi. Na de training dronken de judoka’s vaak een koude alcoholhoudende drank, die hen werd aangeboden door de meesters. Dit werd beschouwd als een groot voorrecht.

In februari 1883 verhuisde Kano en zijn leerlingen van de Eishoji-tempel naar een ander huis. Kano had deze beslissing moeten nemen omdat hij nog steeds les gaf aan het Gakushuin-college, maar ook 10 uur per week psychologie doceerde aan het Kobukan Instituut. De afstanden werden hem te groot en hij betrok de nieuwe dojo. Het was er echter allesbehalve comfortabel. Het was er erg donker, in de winter steenkoud en ‘s zomers bloedheet. Tomita en Saigo trainden er vaker met hun hoofd helemaal ingepakt tegen de kou.

Ikubo kwam hier niet vaak lesgeven en Kano kon ook al niet regelmatig komen vanwege zijn activiteiten aan het Kobukan lnstituut. In september van datzelfde jaar verhuisde Kano daarom opnieuw. Het huis dat hij samen met zijn leerlingen betrok had een tuin met in het midden een klein Shinto-tempeltje. In het begin had hij een 8 tatami-kamer, later werd er een 12 tatami-kamer gebouwd in de tuin. De nieuwe dojo had een shoji (groot raam van papier) aan een kant en er was een verhoging met ereplaatsen voor de meesters en de gasten.

In het begin van het jaar 1884 werd het zogenaamde Boek der Wensen samengesteld. De judoka’s die vanaf het begin volgelingen van Kano waren, tekenden het boek met hun eigen bloed. Tomita, als oudste volgeling, tekende als eerste. Tomita, Saigo, Yokoyama en Yamashita werden, vanwege hun uitzonderlijke capaciteiten, ook wel de 4 koningen genoemd.

De eed die zij moesten afleggen, zag er als volgt uit:

  1. Ik ben nu een judoka. Ik zweer het judo niet zonder een geldige reden te gebruiken buiten de dojo.
  2. Ik zweer niets te doen dat Uw dojo in diskrediet zal brengen.
  3. Ik zweer de geheimen van de dojo niet zonder Uw toestemming te verkondigen.
  4. Ik zweer geen judoles te geven zonder Uw toestemming.
  5. Ik zweer al de regels van Uw dojo op te volgen en, als ik later zelf judo-onderwijs geef, zal ik die regels ook altijd eerbiedigen.

Op datzelfde tijdstip werden ook de verschillende jaarlijkse festiviteiten, verbonden aan de Kodokan, vastgelegd.

  1. Het nieuwjaarsfeest
  2. De zogenaamde ‘rood-wit’-wedstrijden (kohaku-shia) in mei en oktober: bij deze wedstrijden, streden de ‘roden’ tegen de ‘witten’. De winnaar bleef steeds staan.
  3. De maandelijkse promotietest: in deze test (examen) kunnen de judoka’s proberen te promoveren voor een dan-graad.

Andere judo-evenementen werden later vastgelegd. Zo kennen we in Japan nog de zogenaamde Kan-geiko en Shochu-geiko, de winter- en zomertraining. De judoka’s trainen dan ‘s winters en ‘s zomers zeer vroeg in de maanden januari en juli onder zeer zware omstandigheden (kou en hitte).
De bedoeling hiervan is zich mentaal te harden. In de maand mei worden altijd de Japanse kampioenschappen gehouden en de kampioenschappen voor hogere dan-graden (vijfde dan en hoger). De dag dat het Boek der Wensen getekend werd, was een grote dag voor de Kodokan.

Vanaf die dag kreeg de Kodokan bekendheid. Tomita en Saigo ontvingen toen hun diploma voor eerste dan. Zij werden de eerste zwarte banden van de Kodokan.
Als je denkt dat het judo van Kano overal met gejuich ontvangen werd, heb je het mis. Veel ju-jutsu-leraren zagen met jaloezie het ledenaantal van Kano groeien. Veel van zijn leden kwamen uit rijke families en dat terwijl veel ju-jutsu-scholen met moeite hun deuren konden open houden. Je begrijpt dat het daarom lang niet altijd boterde tussen judoka’s en ju-jutsuka’s. Dit alles was dan ook de oorzaak van de zogeheten dojo-yaburi.
De dojo-yaburi bestond al in de middeleeuwen toen rondtrekkende samoerai probeerden de leerlingen en de meester van een kendo-dojo te verslaan om zodoende hun reputatie als krijger te vergroten. Bij een dojo-yaburi ging men trainen (vechten) in een andere school met de bedoeling de waarde van die school te testen. De regel was om als eerste de beste leerling van de meester uit te dagen, daarna de andere leerlingen.

Waren zij allen verslagen, werd de meester zelf uitgedaagd. Moest ook hij het onderspit delven, dan had de gast het recht het teken van de school van de muur te halen. Dit betekende in de praktijk dat die school al zijn leden zou kwijtraken. Verschillende leden van ju-jutsu-scholen kwamen naar de Kodokan voor een dojo-yaburi maar zij werden allen verslagen door de judoka’s van de Kodokan!

Gedurende de periode 1884-1886 (de Kodokan was inmiddels weer verhuisd, nu naar het Bancho district), werden de huisregels (de etiquette) van de Kodokan opgeschreven.

  1. De leerlingen moesten van zonsopgang tot zonsondergang gekleed zijn in hakama (lange broekrok).
  2. De leerlingen moesten naar de deur lopen om de meesters te begroeten als deze binnenkwamen of weggingen.
  3. De gasten die de dojo verlieten moesten plechtig gegroet worden.
  4. Elke morgen moesten de lokalen schoongemaakt worden.
  5. Als een leerling wegging moest hij zeggen waarom hij dat deed.
  6. De leerlingen moesten tijdig opstaan en vroeg naar bed.
  7. Een leerling die ziek was mocht na 05.00 uur ‘s morgens opstaan en voor 22.00 uur naar bed.
  8. Op vaste uren ‘s morgens en ‘s avonds moesten de leerlingen zich verzamelen om de meester te groeten.
  9. Voor het naar bed gaan moesten de leerlingen het vuur doven en het licht uit doen.

Behalve deze huis(dojo)-regels had Kano het zijn leerlingen ten strengste verboden ‘gevechten’ te houden met leerlingen van andere scholen.

In 1886 vond er voor de reputatie en ontwikkeling van de Kodokan van Jigoro Kano een belangrijke gebeurtenis plaats. Het politiehoofdkwartier organiseerde een grote demonstatie van klassieke krijgskunsten en de Kodokan kreeg een uitnodiging voor een wedstrijd tegen de ju-jutsuka’s van meester Tozuka. Kano had speciaal voor deze wedstrijd zijn beste leerlingen geselecteerd. De bekendste waren wel: Yamashita, Saigo, Yokoyama, Iwasaki, Tomita, Munekata,
Matsujiro, Honda en Oda. De judoka’s van de Kodokan wonnen deze heroïsche strijd met 13 overwinningen en twee partijen werden onbeslist gegeven. De Kodokan had nu definitief zijn naam en faam gevestigd.

Enige tijd later zond Kano vier van zijn leerlingen, onder wie Tomita, naar de officiële opening van de Hachitami-Magoruku-dojo. Daar zou voor de eerste keer de later zo bekende ‘rood-wit’-ontmoeting plaatsvinden. Na enkele demonstraties van kata werden de judoka’s verdeeld in twee groepen: de roden en de witten. Nadat Tomita zijn partij gewonnen had van een jonge judoka stond er plotseling een reus van een kerel met een baard voor Tomita en daagde hem uit voor een
gevecht. Het werd plotseling doodstil in de zaal. Iedereen herkende de grote man. Het was Hansuke Nakamura van de Ryoishin-to-Ryu, de sterkste ju-jutsu-leraar van het hele politiedistrict. Tomita kon niet anders dan de uitdaging aannemen. Hij voelde dat het hier om meer ging dan om een partij randori alleen, de eer van de Kodokan stond op het spel! Nakamura had maar één doel en dat was winnen van deze Kano-volgeling, hoe dan ook! Nakamura ging onbesuisd in de aanval en strekte zijn armen uit om Tomita te grijpen. Deze reageerde echter razendsnel, wierp zich onder Nakamura en kwam in met een tomoe-nage. Nakamura belandde met een doffe dreun in een hoek van de dojo. Met een hoofd rood van woede greep Nakamura nu Tomita vast en trok hem van links naar rechts. Tomita echter ging met al de bewegingen mee. Ten einde raad begon Nakamura tegen Tomita te duwen. Deze antwoordde onmiddellijk met een tweede knal van een tomoe-nage. Nakamura belandde voor de tweede keer op zijn rug. Nakamura greep nu Tomita om zijn heupen en trok hem naar de grond. Hier was hij immers in het voordeel. Hij was wel twee keer zo sterk als Tomita. Hij wist Tomita dan ook in een yoko-shiho-gatame tegen de grond te drukken. Tomita draaide zich als een slang onder het geweldige lichaam van Nakamura en wist de kraag van zijn tegenstander te pakken te krijgen. De verwurging, gyaku-juji-jime, die Tomita nu aanzette, begon effect te krijgen. Nakamura’s hoofd werd roder en roder en zijn ogen puilden uit hun kassen. Hij probeerde nog op te staan maar dat lukte niet meer. Even voordat hij bewusteloos zou raken riep Magoroku Hatchitani, de meester van de dojo: ‘Het gevecht is beëindigd!’ Ofschoon er in die tijd nog geen telefoon bestond, verspreidde het nieuws van de nederlaag van de grote Nakamura zich als een lopend vuurtje door de dojo’s van Tokyo. De Kodokan had opnieuw laten zien de beste te zijn!

De Kodokan bleef uitbreiden en er kwamen steeds meer leerlingen. In december 1893 betrok Kano een nieuwe dojo in Koishikawa Shimotomizaka. Op 5 januari 1894 hield hij voor het eerst de zogenaamde kan-geiko (wintertraining) van 5 tot 14 januari. De kan-geiko was een zware training die ‘s morgens vroeg van 05.30 tot 07.30 uur in de bittere kou gehouden werd. De verwarming ging niet aan! In juli 1896 hield Kano de eerste shochu-geiko (zomertraining). De zomertraining
werd gehouden van 12.00 tot 14.00 uur, op het heetst van de dag. De bedoeling van de kan-geiko en de shochu-geiko was vooral de judoka mentaal te harden. Kano wilde op die manier de tradities van de samoerai in ere houden. Sindsdien zijn beide trainingen opgenomen in het programma van de Japanse judoka.

In die dagen was er in Japan nog een andere trainingsvorm, de zogenaamde kazu-geiko. In deze trainingsvorm werd in een bepaalde tijd zoveel mogelijk randori-partijen gemaakt.

Tweehonderd partijen op een dag was niet ongewoon. Wie 1400 partijen in een week kon maken werd gepromoveerd tot eerste dan. Dit is echter nooit iemand gelukt. In tegenstelling tot de kan-geiko en de shochu-geiko is de kazu-geiko geen officiële trainingsvorm van de Kodokan. De kazu-geiko werd overigens ook beoefend in het Kendo.

In november 1906 herbouwde Kano de dojo te Shimotomizaka nadat deze was afgebrand en eind december 1933 werd het nieuwe gebouw van de Kodokan in gebruik genomen in de wijk Suido-Bashi. In 1958 werd dit gebouw gesloopt en op dezelfde plaats werd een nog groter gebouw gezet. In 1982 besloot men ook dit te moderniseren. Zo ging de Kodokan van een kleine ruimte in een Zen-tempeltje naar een supermoderne huisvestiging van 8 verdiepingen.

Kano besteedde in zijn school veel aandacht aan randori (het vrije gevecht). Daarnaast echter was kata (voorgeschreven vorm) een verplicht onderdeel van de judostudie. Hij zag kata als de grammatica van het judo, deze moest men eerst beheersen voordat men een zin kon schrijven.

Kano had veel kata bestudeerd in de Kito- en Tenshin-Shinyo-Ryu. Vooral in de laatste school leerde hij veel traditionele kata op het gebied van het zwaard, de stok enz. Kano vond deze kata echter niet geschikt, hij wilde kata ontwerpen die in overeenstemming waren met de randori-technieken uit zijn judo. Zo kwam hij uiteindelijk tot de ontwikkeling van de randori-kata: Nage-no-Kata en Katame-no-Kata en het Ju-no-Kata en het Kime-no-Kata. Hij behield het Koshiki-no-Kata
uit de Kito-Ryu in zijn geheel. Dit kata vond hij het beste en het demonstreerde de principes van het judo voortreffelijk.