Judo, de zachte weg

Het woordje ‘judo’ betekent letterlijk: de zachte weg.

Het principe van ‘Ju’

Vele honderden jaren geleden stond een kleine Chinese jongen, Li-Tei-Feng, aan de oever de machtige Jantsee en keek uit over het geelkleurige water. Li-Tei-
Feng was klein en zwak. Hij was onder de indruk van de kracht van de geweldige rivier. ‘Was ik maar zo sterk als de Jantsee’ dacht hij. Plotseling werd het pikdonker en even later raasde er een taifoen over bet land, die alles vernietigde en met zich meesleurde.

Li-Tei-Feng drukte zich tegen de grond en maakte zich zo klein mogelijk. Toen de storm voorbij was keek de kleine jongen om zich been. Alles was kapot of weggeblazen en de machtige sterke bomen waren als luciferhoutjes omgeknakt. Tot zijn grote verbazing echter zag hij dat er nog een boompje in leven was: een kleine nietige wilg. De kleine wilg had geen weerstand gegeven aan de verwoestende kracht van de taifoen, maar was met diens kracht meegegaan. Hoe de storm ook beukte, nooit vond hij verzet, omdat de wilg steeds doorboog, soms wel tot zijn kruin de grond raakte. Na de verschrikkelijke storm was de kleine wilg de enige overlevende in de verre omtrek.
Dit principe van meegeven werd het belangrijkste principe in het judo en in de andere budokunsten.

‘Ju’ geeft dus het principe van het meegeven weer. In het judo betekent dit, dat je probeert je aan te passen aan de bedoelingen van je tegenstander. Trekt hij aan je, dan moet je niet terugtrekken maar duwen. Duwt hij tegen je, dan moet je niet terugduwen maar trekken. Tanouye Tenshin Roshi, een meester in Kyudo (de weg van het boogschieten), zegt heel treffend: ‘Je moet leren die richting te gebruiken waarin de rots zelf wil gaan, om hem uiteindelijk daarheen te laten gaan waar
jij dat wil.’
Soms is het echter nodig, dat je de kracht van je lichaam gebruikt. Als iemand je van achter vastgrijpt, zul je de kracht van je lichaam en je techniek moeten gebruiken om je te bevrijden.
Soms ben je een waterval (meegeven) en soms ben je een rots (weerstand bieden).

In judo leer je hoe je ’tai-sabaki’ moet maken, je lichaam op het juiste moment wegdraaien en meegeven met de kracht van je tegenstander. Je bent dan de waterval. De tegenstander krijgt geen vat op je, je glipt hem letterlijk door de vingers.
Je leert ook hoe je ‘hara’ moet geven, dat wil zeggen je onderlichaam zodanig naar voren duwen, dat je tegenstander zich als het ware te pletter loopt en zijn aanval ziet mislukken. Je bent dan de rots.

Met ‘hara’ bedoelt de Japanner de onderbuik. Het middelpunt van de ‘hara’ is ’tanden’ en ligt ongeveer 4 cm onder je navel. De oosterse mens beschouwt ’tanden’ als het algemene lichaamscentrum en de plaats waar de ziel zetelt. Daar ligt je lichaamszwaartepunt en daar ligt ook het centrum van je persoonlijkheid in de zen-traditie. Iemand met ‘hara’ is een evenwichtig persoon en iemand die kwaad wordt verliest zijn ‘hara’, zegt de Japanner. Wij geven iemand een hand en
zeggen: ‘Het allerbeste en hou je taai jongen!’ De Japanner wenst je ‘hara’, oftewel: ‘Blijf in evenwicht!’ De onderbuik speelt ook een heel belangrijke rol bij de ademhaling. Niet alleen in yoga, maar ook in de gevechtskunsten wordt altijd gewezen op het belang van een juiste (buik)ademhaling. De yogi (de beoefenaars van yoga in India) zeggen, dat door een juiste ademhaling de kracht van de ‘hara’ ontwikkeld wordt.

Het principe van ‘Do’

Er is een groot verschil tussen ‘bugei’ (krijgskunst) en ‘budo'(krijgsmanieren). De ‘bugei’ zijn de zogenaamde ju-jutsu-vormen, dat wil zeggen die gevechtskunsten die de uitgang ‘jutsu’ hebben.
Zo kennen we bij voorbeeld ken-jutsu, aiki-jutsu, ju-jutsu, naginata-jutsu enz. Alle budovormen zijn ontleend aan de ‘bugei’, er is dus geen do-vorm die niet stamt uit een jutsu-vorm.

De ‘bugei’ werden door de krijgers ontwikkeld als een vechtkunst met als doel zo vaardig mogelijk te verdedigen.
‘Budo’ daarentegen kent een heel ander doel, namelijk de zelfperfectie. Niet de ontwikkeling van de techniek met het oog op de toepassing in het gevecht, maar de ontwikkeling van de persoon staat centraal in de budo-beoefening. Jigoro Kano maakte van het ju-jutsu een moderne do-vorm. Hij maakte zijn technieken zo veilig, dat je ze kon toepassen in een oefengevecht (randori) zonder gedood te worden of zelfs maar geblesseerd te raken. Dit was bij de vroegere ju-jutsu-vormen onmogelijk. Kano had ook andere bedoelingen met zijn judo en hij schreef die als volgt op:

‘Judo is het principe van het maximaal efficiënte gebruik van lichaam en geest en ju-jutsu is niets meer dan de toepassing van dit alomvattende principe op de methode van aanval en verdediging. In het beoefenen van judo is het essentieel om het lichaam te trainen en de geest te ontwikkelen door de oefening van de methode van aanval en verdediging om op deze wijze dit principe onder de knie te krijgen en daarbij zichzelf te perfectioneren en bij te dragen aan het welzijn van de wereld. Dat is het uiteindelijke doel van judo.’

‘Do’ betekent letterlijk ‘weg’. De weg die je moet bewandelen om jezelf als persoon zo perfect mogelijk te vormen. Je kunt dat doen via de weg van ‘ju’. Je bent dan een judoka. Je beoefent judo met een partner. Een van jullie is tori (de judoka die de handeling uitvoert, bij voorbeeld werpt of controleert) en de ander is uke (de judoka die de handeling ondergaat, bij voorbeeld valt of gecontroleerd wordt).
Er zijn ook andere do-vormen, waarin je een hoge staat van perfectie kunt bereiken. Bekende do-vormen zijn:

  • Met Wapens:
    • Kyu-do: de weg van de boog
    • Ken-do: de weg van het zwaard
    • lai-do: de weg van het trekken van het zwaard
    • Naginata-do: de weg van de hellebaard
  • Zonder Wapens:
    • Aiki-do: de weg van de harmonie
    • Ju-do: de zachte weg
    • Karate-do: de weg van de lege hand

Er zijn ook do-vormen op andere gebieden:

  • Cha-do: de weg van de theeceremonie
  • Kwa-do: de weg van het bloemschikken
  • Ga-do: de weg van het schilderen
  • Ka-do: de weg van het dichten

Het geheim van de cirkel

Men zegt wel dat de uitvinding van het wiel een van de grootste uitvindingen is. We kunnen ons nu nauwelijks nog voorstellen dat het wiel – in al zijn toepassingen – er niet zou zijn. We maken elke dag weer opnieuw gebruik van de mogelijkheden die de perfecte ronde vorm van de cirkel ons biedt. Onder onze auto zitten wielen, die aangedreven worden door een as, die op zijn beurt weer zijn omwentelingen kan maken door de aandrijving die de cilinders in de motor veroorzaken. Wij
trappen de pedalen rond van de fiets en we komen vooruit. Wij konden die pedalen niet rond krijgen als er in ons lichaam geen gewrichten waren, die ten opzichte van elkaar kunnen draaien en waardoor we onze ledematen kunnen buigen, strekken en ronddraaien. Doordat alles zo soepel draait daarbinnen kunnen wij ons bewegen. Kijken we naar de nachtelijke sterrenhemel, dan zien
we een heelal waar eveneens alles om eikaar heen draait. De cirkel staat voor harmonie, schoonheid, evenwicht en perfectie. Vooral in aikido, maar zeker ook in judo maken we gebruik van de wetten van de cirkel.

Alle bewegingen moeten rond zijn, soepel worden uitgevoerd en in overeenstemming met de bewegingen van de tegenstander of partner. Alleen dan wordt er geworpen met zo min mogelijk inspanning en wordt er een zo groot mogelijk resultaat behaald. Dat resultaat is dan een worp in een cirkelvormige baan. Afhankelijk van de techniek kan uke in een grote boog verticaal over je heenvliegen of in een kleinere cirkel en zelfs in een meer horizontale baan.

De tomoe-nage is een voorbeeld waarbij uke in een grote boog (cirkel) over je heen geworpen wordt, bij ippon-seoi-nage is die verticale baan wat kleiner. Word je geworpen in uki-goshi daarentegen, dan is de cirkelvormige baan van de worp meer in horizontale richting. Maar ook in het ne-waza zitten veel cirkelvormige bewegingen. Denk maar eens aan de kanteltechnieken waarbij je partner in een soort tomoe-nage over je schouder ‘geworpen’ wordt. Om perfect te kunnen werpen zul je de geheimen van de cirkel moeten ontdekken!

De twee grote principes

Alles wat Jigoro Kano bedoelde met zijn geesteskind, het judo, heeft hij vervat in twee grote principes. Deze twee principes zijn sindsdien het motto van het Kodokan Judo.

  1. Het eerste principe heeft te maken met wat je kunt, het is een technisch principe: seiryoku zenyo – met zo min mogelijk inspanning een zo groot mogelijk resultaat bereiken.
  2. Het tweede principe heeft te maken met wie je bent, het is een moreel principe: jita kyoei – via het judo proberen een zo goed mogelijk mens te worden en op die manier bijdragen aan een betere maatschappij.